
Binnen een straal van 10 meter hangen drie verschillende modelletjes
“De gemeente wil orde scheppen in de 20ste-eeuwse wildgroei en het type lantaarns laten bepalen door de specifieke kenmerken van de verschillende buurten“. Dit lees ik in een stuk van Marius van Melle uit 2005.
Uit mijn raam zie ik, as we speak, een koperen misbaksel, smeuïg gecombineerd met een grachtengordelgroen armatuur. Vervolgens de traditionele lampjes waar de buurt zijn naam aan te danken heeft: een lantaarn met een rood peertje erin. En de gewone straatverlichting, een simpele ronde vorm van gebogen draad waarin een bol hangt.
Ik vind dit verhaal nu al saai. Terwijl ik nog wilde vertellen dat Amsterdam nota bene de wereldprimeur had van Goed Georganiseerde Straatverlichting in het jaar 1669.
Marius Melle had in 2005 een heus beleidsplan ‘Openbare Verlichting 2005-2015’ opgesteld om de ratjetoe aan lampen per buurt te stroomlijnen.
Dus als ik uit het raam kijk anno 2012 en drie verschillende modellen lampen zie hangen, wat mag ik daar dan uit concluderen?
Dat deze buurt de weggesaneerde lampjes krijgt toegestopt uit de rest van de stad? Dat dit beleidsplan jammerlijk gefaald heeft? Was het een gemis aan middelen omdat de heren van de hoerenhokken moesten worden uitgekocht en dat de poet op was?
Of is het beleid ‘gelukt’ en bedoelt men dat ‘orde’ er zo uit ziet in deze buurt?
Hier kan ik me nou kostelijk mee vermaken. Uurtje of zo.
Wat voor lampen hangen er in jouw straat? Of vind je dit ook saai? Deel het! Ik hoor je graag!